Skip to main content
Home » ADHD » “Plak geen pleister op de splinter, maar haal de splinter uit de wond”
ADHD

“Plak geen pleister op de splinter, maar haal de splinter uit de wond”

In veel gevallen wordt ADHD bij vrouwen niet herkend. Patricia van Wijngaarden-Cremers, psychiater, voorzitter Alliantie Gender en GGZ, vertelt hoe dit kan, wat de verschillen zijn tussen mannen en vrouwen en wat er verbeterd kan worden aan de zorg voor vrouwen. 

Geschreven door Xanne Visser, WOMEN Inc.

Patricia van Wijngaarden-Cremers

Psychiater Dimence, voorzitter Alliantie Gender en GGZ en bestuurslid International Association of Women’s Mental Health

In Nederland is 75% van de mensen met de diagnose ADHD een man, 25% is een vrouw. Toch verwachten veel experts dat evenveel mannen als vrouwen ADHD hebben. Hoe kijk jij naar deze schattingen? 

“Mijn schatting is ook dat het gelijk ligt en dat evenveel mannen als vrouwen ADHD hebben. We zien gelukkig dat er een inhaalslag plaatsvindt. ADHD wordt steeds vaker herkend bij vrouwen, doordat er meer onderzoek onder volwassenen wordt gedaan. Ook is er meer ervaring en kennis over vrouwen met ADHD. Bij ons in de zorginstelling zie ik bijvoorbeeld dat steeds meer vrouwen zich aanmelden, op dit moment misschien wel meer dan mannen. Vrouwen vinden dus al beter de weg naar hulp – soms omdat ze zich herkennen in een artikel over vrouwen met ADHD –, hoewel er vaak een lange weg aan vooraf is gegaan.” 

Hoe komt het dat ADHD bij meisjes en vrouwen minder snel wordt herkend?

“ADHD wordt bij veel jongens al in de kinderleeftijd ontdekt, omdat ze vaker gedrag vertonen waar de omgeving last van heeft, zoals agressie of hyperactiviteit. Het gedrag van meisjes – zoals veel kletsen – valt minder op en vormt minder een probleem dan duw- of trekwerk. Jongens externaliseren, meisjes internaliseren. Jongens komen hierdoor eerder in de zorg terecht, waar ze een diagnose en behandeling krijgen. Bij meisjes zien we dat ADHD zich pas in de puberteit of zelfs nog later openbaart. Ze komen vaak zonder problemen hun jeugd door, maar lopen vast op het moment dat er een beroep wordt gedaan op hun zelfstandigheid en organisatievaardigheden, bijvoorbeeld tijdens een studie.”  

“Een jongen mag in bomen klimmen en rondlopen met gaten in zijn broek, van een meisje wordt dit minder geaccepteerd.” 

“Uit onderzoek en ervaring weet ik dat meisjes en vrouwen in het algemeen ook meer bezig zijn met de mensen om zich heen: hoe gedragen zij zich? Ze passen zich hieraan aan en proberen vaker dan jongens aan de norm te voldoen. Dat wordt ze soms van jongs af aan al meegegeven: een jongen mag in bomen klimmen en rondlopen met gaten in zijn broek, van een meisje wordt dit minder geaccepteerd. Hierdoor is hun impulsiviteit minder zichtbaar. Ik generaliseer uiteraard, maar we zien wel dat meisjes meer sociaal wenselijk gedrag vertonen.” 

“Aan de andere kant is het ook onze eigen blinde vlek, omdat we het bij vrouwen minder verwachten. Zelfs als meisjes en jongens precies hetzelfde gedrag vertonen, worden jongens eerder doorverwezen naar professionele hulp. Ik ken zo’n voorbeeld uit mijn eigen praktijk. Er was een gezin met twee jongens, die al op jonge leeftijd de diagnose ADHD hadden gekregen en hier begeleiding voor kregen. Hun zusje – dat zich op jonge leeftijd braaf gedroeg – leek te ontsporen vanaf haar twaalfde. Ze ging drugs gebruiken, kwam vaak nachten niet thuis en ging ook niet meer naar school. Haar omgeving (ouders, hulpverlening, leerkrachten) dacht dat het een reactie was op tekort aan aandacht, door de zorg die haar broers nodig hadden. Pas toen ze een suïcidepoging deed en in het ziekenhuis terecht kwam, dacht een oplettende arts aan de mogelijkheid van ADHD.” 

Wat kunnen de gevolgen zijn van late herkenning (en behandeling) bij vrouwen? 

“Er kan een verhoogde kans zijn op depressies, angststoornissen, PTSS en verslaving. Daarnaast zien we in de praktijk dat vrouwen gedrag kunnen vertonen dat we ook zien bij mensen met borderline: forse stemmingswisselingen, mensen om zich heen aantrekken en afstoten of zelfs zelfmutilatie. Door deze overeenkomsten zijn er vrouwen met ADHD die onterecht de diagnose borderline krijgen.” 

“Ik pleit er daarom voor dat we als zorgverleners verder kijken dan alleen het gedrag van mensen en ook te zoeken naar de eventuele verklaring. Bij een depressie moeten we niet alleen de depressie behandelen, maar ook kijken wat deze mogelijk heeft veroorzaakt. Anders is het alsof je een pleister op een splinter plakt, maar niet de splinter uit de wond haalt.” 

Wat kan de (eerstelijns) zorgverlener doen voor vrouwen om de zorg te verbeteren? 

“Meer oog voor iemands ontwikkeling kan veel inzichten bieden. Een huisarts heeft natuurlijk veel minder tijd dan vroeger, maar met een paar korte vragen kun je veel te weten komen. Je kunt vragen of ADHD wellicht in de familie voorkomt. Bij familieleden met ADHD is de kans groot dat de persoon tegenover jou het ook heeft. Daarnaast ben ik een grote voorstander van een ontwikkelingsanamnese, waarbij een zorgverlener kijkt naar hoe iemand zich heeft ontwikkeld. Hoe was iemand als kind, hoe leerde of las diegene? Moet iemand steeds materiaal herhalen of kan iemand juist eindeloos doorgaan als iets hem of haar interesseert? Dan kan dit in de jeugd mogelijk op ADHD wijzen.” 

“De vragenlijsten voor ADHD zijn voornamelijk gebaseerd op gedrag dat mannen vertonen. Jongens scoren dus makkelijk hoger op deze vragenlijst.” 

“Verder zien we dat vragenlijsten een rol kunnen spelen in de onderdiagnose van ADHD bij vrouwen. Doordat veel onderzoek naar ADHD voornamelijk onder mannen is uitgevoerd, zijn de vragenlijsten ook voornamelijk gebaseerd op gedrag dat mannen vertonen. Zorgverleners kunnen zich bij zo’n vragenlijst afvragen ‘hoe vertaalt deze vraag zich in gedrag bij mannen of vrouwen?’ en dit proberen te vertalen naar de praktijk.” 

“Als laatste is de opleiding een belangrijk moment om aandacht te schenken aan mogelijke man-vrouwverschillen. In mijn tijd werd hier nog geen aandacht aan besteed, maar ook de opleidingen zijn bezig met een inhaalslag. Ik probeer mijn studenten in ieder geval bewust te maken van welke patiënt er voor ze kan zitten. Als we oefenen met patiëntgesprekken, verander ik bijvoorbeeld wel eens het profiel van de patiënt uit de casus van een man naar een vrouw. Of andersom. Puur om te laten zien wat er gebeurt en hoe we mannen en vrouwen soms onbewust anders behandelen.” 

Veel vrouwen geven aan behoefte te hebben aan meer informatie over hun situatie. Welke tips zou u ze bij deze zoektocht willen geven? 

“Het lastige is dat er ook niet veel specifiek over vrouwen met ADHD geschreven is, maar gelukkig begint er steeds meer te komen. Een goede start kan de patiëntenvereniging Balans zijn, die online veel informatie biedt. Daarnaast zijn er verschillende boeken 
over dit thema geschreven, zoals het boek ‘ADHD bij vrouwen’ van Quinn en Nadeau en ‘Gender, gelijkheid en geneeskunde’ van Toine Lagro-Janssen.” 

Next article