Hoe zit het preferentiebeleid voor longmedicatie in elkaar? Twee experts waarschuwen voor te vaak wisselen van medicijnen.
Inhalatiemedicijnen voor longziekten willen we in Nederland graag betaalbaar houden. Als generieke medicijnen dezelfde stof en afgifte hebben als duurdere merkmedicijnen, dan worden ze toegelaten tot de Nederlandse markt. Ieder jaar kijken zorgverzekeraars of ze een duur middel kunnen vervangen door zo’n goedkoper alternatief.
Dat betekent dat patiënten regelmatig van medicijn moeten wisselen. Richard Dekhuijzen is hoogleraar Longziekten aan het Radboudumc, en is gespecialiseerd in inhalatietechnologie: “Iedereen wil de zorg betaalbaar houden. Preferentiebeleid kan daarbij helpen. Maar het vervangen van de ene inhalator door een (goedkopere) andere is complexer dan het vervangen van een pil. De werkzame stof is niet het probleem. Het gaat vooral om de inhalatoren. Die werken vaak net op een andere manier.”
De juiste techniek
Dekhuijzen benadrukt het belang van het juist gebruik van de inhalator: “Er zijn veel verschillende soorten met elk een andere gebruiksaanwijzing. Daarnaast verschilt de manier waarop je de medicijndosis ‘klaarzet’ en vervolgens inhaleert.” In de praktijk gaat er dan ook veel mis, ziet Dekhuijzen: “Meer dan 50 procent van de gebruikers maakt fouten bij het gebruik van een inhalator.
Preferente middelen moeten officieel ‘uitwisselbaar’ zijn, maar in de praktijk zijn ze niet identiek in gebruik. Er zijn dan (meestal meerdere) nieuwe instructies door de zorgverlener nodig over het gebruik. Hierbij vormt eventuele ruis in de communicatie tussen de verschillende partijen een potentieel risico. Door foutief gebruik kan je minder medicament binnenkrijgen. Dat kan uiteindelijk leiden tot meer ziektelast en onnodig risico op extra longaanvallen. Al met al zorgt dat alleen maar voor meer kosten.”
Medische noodzaak
Achter die zogenaamde inwisselbaarheid schuilen zich mogelijke uitdagingen, ziet ook Jiska Snoeck-Stroband, huisarts in Den Haag. Ze is gespecialiseerd in longziekten en is voorzitter van de COPD & Astma Huisartsen Advies Groep (CAHAG) en verbonden aan de Longalliantie Nederland. “In theorie mogen nieuwe medicijnen alleen aangeboden worden aan nieuwe patiënten”, zegt Snoeck-Stroband. “Maar de systemen van de apotheek maken dat onderscheid in de praktijk niet. Daarom komen veel patiënten voor verrassingen te staan. Laatst kreeg ik iemand op consult die plotseling haar vertrouwde medicijn niet meer kreeg bij de apotheek. Ze belde haar zorgverzekeraar, maar die stuurde haar naar mij. Als huisarts kan ik een middel wel bestempelen als ‘medisch noodzakelijk’, maar dan gaat het in de apotheek weer mis. Daar worden ze gekort als ze afwijken van het preferente middel. De huisarts wijst weer naar de zorgverzekeraar, en zo blijf je in een cirkel rondlopen.”
Snoeck-Stroband wil als zorgverlener zelf de regie kunnen houden: “Wij kunnen het beste bepalen wat het juiste medicijn en inhalator is voor de patiënt. Ze benadrukt dat patiënten van zich moeten laten horen. “Praat erover met je arts. Daarnaast is er een meldpunt bij het Longfonds waar je als patiënt terecht kunt.
Je kunt hier aangeven dat je jouw medicijn echt nodig hebt en dat het preferente middel minder effectief voor jou werkt.” Dekhuijzen is het daarmee eens: “Als artsen, apothekers, andere zorgverleners en zorgverzekeraars moeten we het beleid samen afstemmen zodat het aansluit op de praktijk. Patiënten kunnen ons daarbij helpen door zich te melden bij het Longfonds.”